
Jurisprudentie
AA8951
Datum uitspraak2000-11-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004557/2
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004557/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
De enkele omstandigheid dat de vergunning mogelijkerwijs niet in stand zal blijven, brengt niet met zich dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen, nu de desbetreffende gebreken bij het nemen van een nieuw besluit kunnen worden hersteld.
Vergunning en vrijstelling (19 WRO) voor reconstructie tankstation. De verzoekers om de voorlopige voorziening hebben o.m. betoogd dat de realisering van het bouwplan zal leiden tot een ernstige inbreuk op de bestaande planologische situatie en dat, mede gelet hierop, het voorhanden zijnde planologisch kader onvoldoende is voor het volgen van de anticipatieprocedure. Voorop wordt gesteld dat besluiten i.h.a. uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. Wel neemt de bouwer, door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning, een risico, waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor zijn rekening komen. Indien de ABRS in de bodemzaak tot de slotsom komt dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar ten onrechte in stand zijn gelaten, kunnen naar voorlopig oordeel de aan dit besluit klevende gebreken vervolgens bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar worden hersteld. Ook zal dan sprake zijn van een meer uitgewerkt planologisch kader.
Onder deze omstandigheden moeten de belangen van de vergunninghouder bij het mogen voortzetten van de bouwactiviteiten hangende hoger beroep van zwaarder gewicht worden geacht dan die van verzoekers bij het schorsen van de vergunning.
Burgemeester en wethouders van Beek.
mr. J.A.E. van der Does
Uitspraak
Raad van State
200004557/2.
Datum uitspraak: 16 november 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
A en B, wonende te C,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 15 augustus 2000 in het geding tussen:
verzoekers
en
burgemeester en wethouders van Beek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Beek (hierna: burgemeester en wethouders) aan X met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de reconstructie van het tankstation op de percelen, kadastraal bekend gemeente Beek, sectie […], nrs.[…] (alle gedeeltelijk), plaatselijk bekend […] 43 te C.
Bij besluit van 22 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2000, verzonden op 23 augustus 2000, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 21 september 2000, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2000, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 21 september 2000, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2000, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 oktober 2000, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Smaling, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P. Alberts, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is X, bijgestaan door mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De reconstructie van het tankstation, dat reeds gedurende enkele tientallen jaren op deze locatie aanwezig is, bestaat onder meer uit de vervanging van een aantal pompen, de bouw van een nieuw verkooppunt en de plaatsing van een parapluvormige luifel boven de nieuwe pompen.
Verzoekers hebben onder meer betoogd dat de realisering van het bouwplan zal leiden tot een ernstige inbreuk op de bestaande planologische situatie en dat, mede gelet hierop, het voorhanden zijnde planologisch kader onvoldoende is voor het volgen van de anticipatieprocedure.
2.2. De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. Wel neemt de bouwer, door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning, een risico, waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor zijn rekening komen. De enkele omstandigheid dat de vergunning mogelijkerwijs niet in stand zal worden getroffen.
2.3. In dit verband wordt het volgende overwogen. Indien de Afdeling in de bodemzaak tot de slotsom komt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 mei 2000 ten onrechte in stand zijn gelaten, kunnen naar voorlopig oordeel de aan dit besluit klevende gebreken vervolgens bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar worden hersteld. Ook zal dan sprake zijn van een meer uitgewerkt planologisch kader. Onder deze omstandigheden moeten de belangen van vergunninghouder bij het mogen voortzetten van de bouwactiviteiten hangende hoger beroep van zwaarder gewicht worden geacht dan die van verzoekers bij het schorsen van de vergunning.
2.4. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2000
201.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,